In schoolgebouwen heeft de aanwezigheid van voldoende daglicht een positieve invloed op het welzijn, de gezondheid en het gedrag van de leerlingen. Verschillende onderzoeken tonen aan dat het de leerprestaties en het gedrag van leerlingen bevordert. Bij een hoger daglichtniveau zijn leerlingen geconcentreerder en voelen ze zich minder slaperig. Daarnaast wordt in klaslokalen met veel daglicht een vermindering van afwezigheid door ziekte vastgesteld.
Het is dan ook essentieel in een duurzaam schoolontwerp dat er via de voorziene daglichtopeningen (ramen, deuren, daklichten) voldoende daglicht in de binnenruimtes kan binnenvallen. Belangrijk is dat hierbij meteen ook aandacht wordt geschonken aan de eventuele negatieve effecten die gepaard kunnen gaan met (veel) daglicht, zoals oververhitting en verblinding.
Sinds 2019 is er met NBN EN 17037:2019, daylight in buildings een specifieke norm van toepassing die aanbevelingen bevat rond daglicht in gebouwen. De focus ligt op daglicht in ruimtes die gedurende langere periodes gebruikt worden door mensen, zoals klaslokalen.
De norm biedt enkele criteria op vlak van daglichttoetreding, uitzicht, blootstelling aan zonlicht en beperking van verblinding. Voor deze vier kwaliteitscriteria worden aanbevelingen gegeven die overeenstemmen met een minimaal, gemiddeld of hoog kwaliteitsniveau.
Ook GRO, de duurzaamheidsmeter ontwikkeld door het Facilitair Bedrijf van de Vlaamse Overheid, besteedt aandacht aan daglicht in het criterium BIN4 Visueel Comfort en baseert zich hiervoor grotendeels op de norm NBN EN 17037:2019.
De norm bevat aanbevelingen voor de daglichttoetreding in een ruimte. Deze aanbevelingen worden zowel uitgedrukt in een gewenste verlichtingssterkte (E) op een referentievlak (= 85 cm boven de vloer in de binnenruimte) als in een daglichtfactor (D) die afhankelijk is van de geografische ligging. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een gewenste waarde en een minimaal gewenste waarde, waarbij de gewenste waarde in 50% van de ruimte moet behaald worden en de minimaal gewenste waarde in 95% van de ruimte.
De daglichtfactor (D) geeft de verhouding weer tussen de verlichtingssterkte buiten, op een bewolkte dag, en een bepaalde plaats in de binnenruimte. Deze factor kan gesimuleerd worden met software en wordt daarom vaak gehanteerd tijdens de ontwerpfase om de daglichttoetreding te evalueren. Zowel een eenvoudige simulatie als een uitvoerige berekening zijn mogelijk. Meer informatie vindt u hierover in een artikel van het WTCB.
In GRO wordt een iets andere beoordeling toegepast, maar wel gebaseerd op dezelfde principes en berekeningsmethodes als in de norm. Het verschil zit in de waardes die moeten behaald worden om te voldoen aan een bepaald kwaliteitsniveau.
Voor klaslokalen is de gewenste daglichtfactor (DT) ≥ 3% en de minimaal gewenste daglichtfactor (DTM) ≥ 0,7%. aanbevolen. Dit stemt overeen met het kwaliteitsniveau “uitstekend” uit GRO BIN 4 wat grotendeels overeenkomt met het niveau “gemiddeld” uit de norm NBN EN 17037.
Studie wijst uit dat deze waardes worden gehaald bij standaard klaslokalen met raamopeningen aan 1 zijde van het lokaal, een gemiddelde klasdiepte van 6m en een plafondhoogte van ongeveer 3m. Voor hogere daglichtfactoren zijn bijna altijd daglichtopeningen in meerdere gevelvlakken en/of dakvlakken nodig. Hou hiermee dus rekening wanneer u meer daglichttoetreding nastreeft.
De norm biedt een werkwijze aan om de kwaliteit van het uitzicht te beoordelen. Er zijn drie parameters die bepalen tot welk niveau het uitzicht behoort:
GRO neemt deze benadering over en stelt het niveau “gemiddeld” voorop om een bonuspunt te scoren, d.w.z. dat de horizontale gezichtshoek vanuit de gebruikte ruimte minstens 28° bedraagt, er minstens 20m ver kan gekeken worden én er minstens 2 lagen zichtbaar zijn.
Zonlicht heeft zowel een positieve invloed op de gebruikers, de helderheid van het interieur als op energiebesparende maatregelen. Als aanbeveling wordt in de norm meegegeven dat ruimtes voor menselijke bezetting blootgesteld moeten worden aan zonlicht voor een minimale tijdsduur op een datum tussen 1 februari en 21 maart. GRO neemt deze benadering over en stelt het niveau “gemiddeld” voorop, wat overeenkomt met een blootstelling aan zonlicht gedurende 3 uur.
Als aanbeveling voor bescherming tegen verblinding stelt de norm dat de kans op daglichtverblinding (DGPe) voor een bezette ruimte een bepaalde waarde niet mag overschrijden gedurende meer dan 5% van de bezettingstijd. GRO neemt deze benadering over, maar houdt ook rekening met “Beperking van de verblinding” volgens NBN EN 14501:2005, Zonneschermen en luiken - Thermisch en visueel comfort - Prestatiekenmerken en classificatie. Het minimale aanbevolen niveau spreekt van een kans op daglichtverblinding (DGPe) = 0,45 met overschrijding in max. 5% van de bezettingstijd.
1. Oriëntatie en ligging
2. Planschikking
3. Ramen
4. Lichtreflectie
5. Daglichttoetreding
Streef naar een gemiddelde daglichttoetreding van 3% voor een gewoon leslokaal en 5% of meer voor specifieke leslokalen zoals kunstateliers en werkplaatsen. Zorg dat er zeker nooit minder dan 0,7% daglichttoetreding is.
6. Type glas
Elke glassoort heeft een LTA-waarde, of een lichttransmissiefactor. De LTA-waarde drukt het aandeel direct doorgelaten licht voor loodrecht invallende straling uit en wordt uitgedrukt in %. Voor scholen wordt een minimum LTA-waarde van 70% vooropgesteld.
Meer weten?